Altijd blijven tellen.
Ik draag mijn angsten met mij mee, als de toiletrol onder mijn arm op de camping. Ik klamp me eraan vast. Ik durf in hotels het DO NOT DISTURB bord overdag niet aan mijn deur te hangen, omdat ik bang ben dat de schoonmakers dan denken dat ik lig te masturberen. Ik ben bang dat jij mij vergeten bent. Of erger nog, dat jij me nooit hebt gekend. Ik ben bang dat niemand ooit mijn naam zal kennen. En ik ben bang om gezien te worden. Bang om mensen te kwetsen, bang voor de toekomst, bang voor fietsen die hard gaan en zo bang om dood te gaan voordat ik heb geleefd. En dan bedoel ik niet een leven onder invloed. Want dat is gebleken: een leven zonder invloed. Niet het struinen door clubs, op zoek naar dat ene moment of die ontmoeting die alles anders maakt, waardoor de kater de kater de volgende dag minder bitter smaakt. Nee, leven, vereenzelvigd met het idee van jezelf, met alleen maar mensen om je heen waar je op kan rekenen. Een leven, waarin je ooit echt liefde hebt meegemaakt. Om de lijnen daarvan te kunnen tekenen. Ik bedoel ontwaakt. Nee, niet woke. Maar verstoken van het idee dat je niet goed genoeg bent, maar gewoon ‘bent’. Zo bang om dood te gaan, voor ik mijzelf ooit heb gekend. Als klein meisje had ik een tic, ik mocht niet op de tegels lopen. Ik trok denkbeeldige lijnen door van muren, deuren, bankjes en ga zo maar door. En op een gegeven moment ging ik spastisch hupsend over straat. Altijd op mijn tellen lettend. Ik ben weinig veranderd, het is net alsof ik nog steeds continu bezig ben met die denkbeeldige lijnen. Continu tellen. Stappen tellen, vetrollen tellen, calorieën tellen, pukkels tellen, vruchtbare jaren tellen (dat worden er alleen maar minder), mislukte liefdes tellen (dat worden er alleen maar meer). Moe van het tellen en toch lijkt dat het enige te zijn waar ik goed in ben, blijven tellen. Op mijn tellen letten tot ik dan op mijn eindbestemming ben. En dat is juist het probleem. Want ik hoef helemaal nergens heen.